• Volleybal is een balsport waarbij het speelveld is verdeeld in twee gelijke helften gescheiden door een net. De beide teams, die elk uit zes spelers bestaan, bevinden zich ieder op hun eigen helft en proberen door het slaan of tikken tegen de bal deze op het tegenoverliggende deel van het speelveld binnen de lijnen de grond te doen raken. Een geslaagde poging, of een fout van de tegenstander, levert een punt op. Wie het eerst 25 punten heeft behaald wint de set. Er worden altijd 4 sets gespeeld. Wie het eerst drie sets heeft gewonnen, wint de wedstrijd. Bij een gelijke stand, 2-2 in sets, wordt een beslissende 5e set tot 15 punten gespeeld, bij deze beslissende set wordt er van kant gewisseld bij de eerste die acht punten heeft.

    In het volleybalspel bestaat ieder team uit zes personen en meet het veld 9 bij 18 meter. Op de zijkanten van het net, precies boven de zijlijn, zijn twee verticale stokken, de zogenoemde "antennes", geplaatst. Een bal die naar het speelveld van de tegenstander wordt gespeeld moet tussen deze antennes of het verlengde ervan doorgaan.

     Belangrijkste regels:

    1. Het balcontact moet kort tot zeer kort zijn (te beoordelen door de scheidsrechter).
    2. Een speler mag de bal niet twee keer na elkaar aanraken, behalve bij het blokkeren.
    3. Elk team mag maximaal drie keer balcontact achter elkaar hebben, waarbij de blokkering niet als een balcontact telt.
    4. De bal mag de antennes of andere voorwerpen buiten het veld niet raken.
    5. De spelers mogen het net niet raken. Zowel de randen als het net zelf mogen niet geraakt worden.
    6. Het is fout als een speler onder het net dringt in de ruimte van de tegenstander en de speler de tegenstander hindert. Het is ook fout als de voet(en) van een speler over de middenlijn komen, dus het veld van de tegenstander raken. De middenlijn hoort bij beide speelvelden.
    7. Een team scoort een punt door de bal het veld van de tegenstander te doen raken (binnen de lijnen of op de lijn) of doordat een tegenstander een fout maakt.
    8. Zodra een team een punt scoort krijgt dat team het recht van opslaan (ook wel serveren genoemd).
    9. Voor het begin van een nieuw punt mag een speler worden gewisseld. Ieder team heeft per set recht op maximaal zes wissels.

    Een speler die is uitgewisseld mag uitsluitend voor dezelfde wisselspeler weer worden ingewisseld. In totaal zijn dit dus twee wissels van de maximaal toegestane zes. Een speler die is ingewisseld en weer uitgewisseld, mag daarna wel weer voor een andere speler worden ingewisseld (zolang het aantal wissels niet boven de zes komt).

    1. Ieder team heeft in elke set recht op twee time-outs.
    2. Achterspelers mogen de bal niet over het net spelen als ze afzetten binnen de 3-meterzone en de bal zich op het moment van spelen boven de netrand bevindt.
    3. Er mag geen aanvalsactie worden uitgevoerd als de libero een bovenhandse pass geeft in de 3-meterzone.

    Puntentelling

    Binnen de Nederlandse competitie wordt het Rally Point Systeem toegepast. Het komt erop neer dat iedere rally resulteert in een punt voor een van beide teams. De set eindigt als een team 25 punten heeft behaald en minstens twee punten meer heeft dan de tegenstander, dus als de stand 25-24 is wordt er tot 2 punten verschil doorgespeeld. Een eventuele vijfde set gaat tot 15 punten met twee punten verschil.

    Het spel

    Wanneer een team de bal op de speelhelft van de tegenstander krijgt, de bal door de tegenstander buiten de lijnen wordt geslagen, of er een fout wordt gemaakt die wordt bestraft door de scheidsrechter, krijgt het de opslagbeurt. Die duurt totdat de tegenstander scoort.

    De bal wordt in het spel gebracht door de serveerder door middel van een opslag of service vanachter de achterlijn: de bovenhands geslagen opslag of de sprongservice. Op recreatieniveau en bij de jeugd wordt ook wel de onderhandse opslag gebruikt.

    De opgeslagen bal moet over het net in het veld van de tegenstander belanden. Wanneer de bal het net raakt en eroverheen gaat, gaat het spel gewoon door. Een van de veldspelers van de ontvangende partij vangt de geserveerde bal met naast elkaar gestrekte onderarmen op. Deze mag ook 'bovenhands' gespeeld worden. Gewoonlijk wordt de bal doorgespeeld naar een spelverdeler. Komt de bal op de grond, wordt hij buiten de lijnen geslagen of fout geretourneerd, dan gaat de opslagbeurt naar de tegenstander, ongeacht de wijze van puntentelling.

    De spelverdeler, een speler met een goede techniek en spelinzicht, staat in de rally meestal iets rechts van het midden voor het net, of zorgt dat hij of zij daar komt te staan wanneer de bal van de tegenstander ontvangen is. De spelverdeler speelt de bal meestal door naar een van de aanvallers, hetgeen set-up (opzet) genoemd wordt. De spelverdeler kan de set-up geven aan de buitenaanvaller, die aan de linkerkant aan het net staat, de middenaanvaller (ook wel hoofdblokkeerder genoemd), die in het midden aan het net staat of aan de speler, die rechts aan het net staat. In dat laatste geval wordt de set-up meestal achterover gegeven. Tevens kan de spelverdeler de set-up geven aan een van de achterspelers, deze kunnen een zogenaamde "driemeteraanval" uitvoeren. Dit houdt in dat ze net als de voorspelers alle ballen mogen slaan zolang de afzet van de sprong maar achter de driemeterlijn gebeurt; de speler mag na het slaan van de bal wel voor de driemeterlijn landen. Binnen deze driemeterzone mogen de achterspelers de bal alleen over het net spelen, als zij hem onder de netrand raken. Een uitzondering voor de achterspelers is de libero, die nooit een aanvallende actie mag uitvoeren waarbij de bal op het moment van de aanraking zich boven de bovenste netrand bevindt. Hij mag de bal wel bijvoorbeeld onderhands over het net spelen of een onderhandse setup geven. De aanvaller die de bal krijgt toegespeeld tikt of slaat de bal over het net naar de grond. Meestal wordt de smash toegepast, een harde klap met de vlakke hand, waarbij het balcontact zo kort mogelijk moet zijn. Soms gebruikt de aanvaller een zogenoemde prikbal, bijvoorbeeld als de opzet niet goed is voor een smash, of om de tegenstander te verrassen. Hierbij wordt de bal met de vingertoppen in een bovenhandse beweging gericht gespeeld, zonder echter geslagen te worden. Wel dient ook bij deze techniek het balcontact kort te zijn.

    De verdediging moet de bal van de grond zien te houden en doet dat gewoonlijk door een blok te vormen: een, twee of drie spelers springen tegelijk en naast elkaar met gestrekte armen en handen op, om de tegenstander te beletten de bal over het net heen te slaan/tikken. De kunst is om op het juiste moment en precies tegelijkertijd te springen, en natuurlijk op de plek waar de bal geslagen wordt. Blokkeren kan aanvallend zijn, waarbij de bal direct teruggaat naar het veld van de tegenpartij, of verdedigend, waarbij de bal zo veel mogelijk wordt vertraagd zodat deze door een teamgenoot makkelijker kan worden gespeeld.

    Als een bal het blok passeert dient deze door de verdedigers in het achterveld te worden verdedigd. Dit levert vaak spectaculaire acties op met glijduiken en zijwaartse rollen. De enige jaren geleden geïntroduceerde libero is een specialist in dit soort verdedigende acties.

    Gewoonlijk zitten trainer/coach, reservespelers en andere teamleden tegenover de hoofdscheidsrechter. Als de trainer/coach dat nodig vindt mag hij/zij tussen twee rally's een time-out aanvragen. De trainer maakt met zijn handen een T-teken, de scheidsrechter blaast af en er kan met de spelers worden overlegd. Een time-out kan simpelweg een tactische manoeuvre zijn om de vaart uit het spel van de tegenstander te halen, en/of nodig zijn om aanwijzingen aan de eigen spelers te geven. Een time-out duurt 30 seconden en mag per set en per team tweemaal worden aangevraagd.

    Punten scoren

    In volleybal kan op vele manieren punten worden gescoord. Naast de voor de hand liggende wijze van de bal in of uit slaan, moet ook de techniek van de spelers en de tactiek van de aanval volgens de regels gaan. Opvallend is dat je formeel als team geen punten kan maken, maar alleen dankzij een "fout" van de tegenstander. De meest voorkomende "fouten" waarmee een team punten kan maken staan hieronder:

    • In: de bal komt op de grond in de speelhelft van de tegenstander.
    • Uit: de bal komt na een aanval door de tegenstander op de grond buiten het speelveld; hieronder vallen ook de bal tegen de muur, het plafond of andere objecten spelen, of de bal tegen, naast of over de antennes spelen.
      • Touché: de bal is na een eigen aanval weliswaar uit, maar als laatste nog aangeraakt door een van de tegenstanders.
      • Voetfouten: Met een voet over de middellijn staan. Bij een aanval mag de middenlijn niet overschreden worden; bij een aanval van een achterspeler boven de netrand niet de driemeterlijn betreden worden; bij een service mag door de serveerder niet de achterlijn of (de verlengden van) de zijlijnen betreden worden; de overige spelers moeten op dat moment met beide voeten volledig binnen het speelveld staan.
      • Netfout: een tegenstander raakt (op een hinderlijke of opzettelijke wijze) het net aan de boven- of onderzijde aan.
      • Dubbel: de speler mag de bal niet twee keer achter elkaar aanraken. Hij mag hem wel twee keer aanraken, mits tussen de 1ste en de 2de aanraking een andere speler de bal heeft aangeraakt.
      • Driemaal spelen: de bal mag maximaal drie keer aangeraakt worden.
      • Lang contact (dragen,tillen,liften,kleven): een speler raakt de bal een te lange tijd.
      • Opstellingsfout: op het moment van de service staat het team niet in de juiste volgorde in het veld.
      • Servicefout: de service wordt niet in het veld van de tegenpartij gespeeld of de bal raakt eerst een object anders dan de netrand en komt dan in het veld van de tegenstander, of degene die opslaat wacht langer dan 8 seconden na het fluitsignaal van de scheidsrechter.
      • Gestolen bal: de bal wordt op jouw speelhelft gespeeld (meestal geprikt) door een speler uit het andere team voor of tijdens de set-up terwijl de bal nog net niet over het net is geweest